>>clik.to/Latijn<< | home
QUINTUS IS BOOS
Alhoewel
Marcus Valerius niet Italië maar Spanje komt, toch, is hij een Romeinse burger
zoals het graf aantoont. Met zeer veel andere Romeinse burgers bewoont hij de
Germaanse provincie. De Romeinse burgers bewonen immers niet alleen de stad Rome
maar ook de overige streken van het zeer grote Romeinse rijk: in het hele rijk
zijn kolonies met Romeinse burgers; in het zo grote rijk zijn wetten
noodzakelijk: niet alleen voor de vreemdelingen maar ook voor de burgers. De
macht van de rechters is zeer groot: ze kunnen de vreemdelingen en de burgers
oordelen.
Keulen is de hoofdstad van Germanië. De stad is gelegen naast de Rijn. Hoge
stadswallen en eenentwintig torens beschermen de mensen tegen de vijanden.
Overheen de stroom is een brug en over de Rijn heen zijn legerkampen van
Romeinse soldaten. De Rijn en de Donau zijn brede en diepe rivieren. Ze zijn de
grenzen van het Romeinse rijk. De vijanden kunnen immers zulke rivieren niet
gemakkelijk oversteken en de Romeinse soldaten kunnen zo'n goede grenzen
makkelijk verdedigen. Het leven van een soldaat is hard. Gedurende vele jaren
blijft hij in de krijgsdienst en hij moet altijd aan de generaal gehoorzamen.
Het landgoed van Marcus Valerius is gelegen in de provincie Germanië. Marcus is
de buurman van Titus Manilius Iucundus, een andere Romeinse burger. De stroom is
de grens tussen de gronden van de Romeinse heren. De ene is de vriend van de andere en de kinderen van Marcus zijn ook bevriend met de kinderen van Titus.
Titus heeft twee zonen: het zijn Caius en Publius. Caius is 10 jaar, zoals
Lucius, de zoon van Marcus. De andere is een jongeman van 20 jaar. Het is de
vriend van Valeria: de een houdt van de ander.
Marcus komt met de kinderen en de slaven uit het bos. Hij blijft staan op de
Romeinse weg en hij zendt de slaven naar de villa. Daarna zegt hij tegen de
kinderen: Ha,ha, niet alleen de jongen maar ook de meisjes zwijgen! Treur
niet over het geld, kinderen. In het leven zijn ook nog andere dingen
noodzakelijk: wij leven en wij zijn gezond. Moeder en ik danken de goden omdat
wij vier gezonde en flinke kinderen hebben. Wij houden zeer van jullie.
Valeria: Wij houden ook zeer van jou en moeder, vader en nu zijn wij
ongelukkig omdat wij aan de zo grote voorraad goud denken.
Plots roept Livia: Ik zie Titus en zijn zoon Caius op de brug van de
stroom.
Lucius: Vadern wil je met ons naar de brug gaan? Ik wil aan Caius over het
goud vertellen. Daarna kunnen wij langs de rivier naar de villa teruggaan.
Quintus: Ik ga onmiddellijk terug naar de villa; ik wil niet met een valse
broer wandelen.
Vervolgens vraagt Luc aan vader: Geef mij een goudstuk, als je wilt. Ik wil
het goud aan mijn vriend Caius tonen.
Luc ontvangt het goudstuk van vader en roept: Quintus, waarom wil je niet
met mij meekomen? Treur jij nu nog over de honderd goudstukken? Ik ben de eerste
op de brug. Ik kan Caius veel nieuwe verhalen vertellen.
Vervolgens begint hij naar de brug te lopen. Maar Quintus antwoordt zijn broer
niet. Hij is zeer boos. Hij zegt echter twee woorden: Mijn hond
, maar
niemand hoort de woorden van Quintus omdat hij reeds van de overige verwijdert
is.
|